Watermolencomplex in de Berkel ooit het grootste complex in Nederland

De Molenbeek was oorspronkelijk de naam van de rond 1200 nieuw gegraven beveiligingsgracht van de nieuwe wijk Barlheze. We zijn het later Berkel gaan noemen omdat de oorspronkelijke loop rond de stad werd afgesloten. Hij werd ook wel Moddersloot (20e eeuw), genoemd omdat iedereen zijn/haar rotzooi er in gooide en zij vreselijk stonk.

Tussen de oude en de nieuwe stad lag op de Berkel een groot complex van 6 molens met op het hoogtepunt 7onderslagraderen. Het geheel was eigendom van de stad Zutphen en werd per molen verpacht. De oudste vermelding van de korenmolens is uit 1285. In 1371 waren er al 2 korenmolens. 

Door de samenvoeging van de oude stad en de Nieuwstad gingen de oude Berkelmolens, het centrum van de industriële bedrijvigheid, de band tussen de twee stadsdelen nog extra benadrukken. Net als de Italiaanse steden is Zutphen daardoor al spoedig een stad met een veelheid van functies geworden: hof, groothandel, markt, nijverheid, residentie van de landadel, geestelijk centrum, reservoir van cultuur. 

 

Olie- Vol- en eekmolen

In 1385 wordt een olie- en volmolen genoemd, in 1409 een eekmolen, vanaf 1438 tezamen met een grutmolen.  Het gezamenlijke watergebruik van de zeven raderen en diverse goten en sluizen leverde soms onderlinge conflicten op. De eigenaar, de stad Zutphen, moest dan de oplossing brengen. Reparaties aan de raderen en goten werden ook vaak gezamenlijk uitgevoerd. 

Vanaf 1419 komt de  runmolen  in de rekeningen voor, welke was gevestigd in het bovenste gebouw op de rechter oever, dus gecombineerd met de korenmaalderij.  Tegen 1808 was de runmolen niet erg productief meer doordat de afname van leer stagneerde.

In 1437 werd de  grutmolen  in het benedenste gebouw op de rechter oever voor 150 lb verpacht, hier werd de bast van het boekweitzaad stuk gewreven of gebroken. 

Raderen van 5,72 diameter

In 1845 waren er drie raderen van 5,72 m diameter, drie van 6,20 m en een (van de runmolen) van 5,84 m.  Van alle molens zijn veel gegevens bewaard gebleven in de stadsarchieven. Wij verwijzen hier graag naar ondergenoemd boek, waarin zeer veel informatie over de molenaars, reparaties en verpachtingen is te vinden. —–  Voor de korenmolens werden veel molenstenen verbruikt, in een eeuw tijd (1370-1470) worden 40 stenen genoemd! 

De korenmolens waren beide bovenste molens links en rechts. De rechter had een bord aan de gevel hangen: “STADS KOORNRUN EN PELMOLEN”.  Door het afschaffen van de belasting op het gemaal in de Franse Tijd kwam een einde aan de bloeiperiode van de korenmolens.

Olieolens

De  oliemolen  die vanaf 1385 wordt genoemd, was de middelste op de rechter oever. In 1680 was hij zeer in verval geraakt, waarna Everwijn Holberent (burgem. van Groenlo) daar een nieuwe mocht bouwen.  Rond 1800 had de oliemolen het zwaar door watergebrek, alsmede de handelsbeperkingen onder de Franse overheersing. In 1854 werd verzocht de molen tot een cacaobranderij te mogen ombouwen.

Vanaf 1385 was er eveneens sprake van de  volmolen.  In 1587 werd de vervallen molen gerepareerd, maar dit bracht niet veel verbetering.  Vanaf 1600 mocht op de volmolen geen zeemleer meer bereid worden. 

Vollen

(Vollen is een nabewerking van geweven wollen stof waardoor de kwaliteit sterk verbeterde. Deze wollen stof was een tussenproduct van de lakenindustrie. De bedoeling was om de weefselstructuur dichter en vaster te maken (vervilten). Om dit te bereiken moest de stof urenlang, voor sommige kwaliteiten zelfs dagenlang, gekneed worden. Hiertoe stonden in de begintijd voetvollers in een kuip en stampten met hun voeten op het natte laken. Hierbij werden toevoegingen zoals vollersaarde, urine en zeep gebruikt om het vervilten te bevorderen. Later vanaf de 17e eeuw werden volmolens, aangedreven door paarden, wind of water toegepast, die met houten stampers het laken bewerkten. Volmolens hadden ruime schuren of zolders om het laken te drogen, ((Wikipedia).

Grutterij

In 1680 pachtte Tonis Maas de lege plaats naast de oliemolen om weer een grutmolen te leggen. Omdat de grutterij geen volledige bestaansmogelijkheid opleverde, dreven de grutters er tevens een handel in granen en meel bij. —– In het middelste en het onderste gebouw op de rechter oever waren tevens  pelmolens  gevestigd. Dit leidde weer tot onenigheid over het waterverbruik voor de aandrijving, maar door bemiddeling van het stadsbestuur kwam men weer tot overeenstemming.

In 1793 bleek nieuwbouw nodig te zijn. Rond 1800 was het voor de volmolen een aflopende zaak aangezien er onvoldoende afname van de stoffen was. 

Rond 1830 was er nog slechts één pelmolen, in het bovenste gebouw op de rechteroever. Gezien de vermelding in de OAT zal hier ook rijst verwerkt zijn.

Sluizen

Bij het regelen van de waterstand in de stadsgracht was ook de verdediging van de stad betrokken, waarvoor de gracht immers van groot belang was. In verschillende stadia van belegering konden verschillende delen van de verdedigingswerken onder water gezet worden door middel van een systeem van sluizen. 

In Zutphen waren twee watermolens en zes rosmolens voor de grutterij, om concurrentie te voorkomen werden zelfs handmolens verboden. Van de rosmolens zijn diverse vermeldingen bewaard gebleven. 

Afbraak

Op 2 juni 1887 werd het afbreken van de molens en het overwelven van de Berkel ter plaatse aanbesteed, en op 30 juni 1892 werden de stadskorenmolen en de run- en de pelmolens voor afbraak verkocht. Het molencomplex werd in 1887 gesloopt en de Berkel werd overwelfd in verband met toenemende ‘verkeersdrukte’.  

Artikel door HVZ

 

 

Vergelijkbare berichten