De spoorbrug zou enkelsporig worden uitgevoerd, al maakte men de pijlers direct al breed genoeg voor dubbelspoor. Aan de kant van de stad kwam een hoofdoverspanning van 102,50 m over het zomerbed van de rivier, gevolgd door een gelijkarmige draaibrug van 38,8 m met twee doorvaartopeningen van elk 15,7 m. De uiterwaarden werden overspannen met zes afzonderlijke bruggen van ieder ongeveer 30 m en nog een aanbrug van 16,8 m. Pal ernaast werd een verkeersbrug gebouwd; beide bruggen kwamen op gemeenschappelijk pijlers te rusten. Een gemeenschappelijke onderbouw voor spoor- en verkeersbrug was – en is – nogal uitzonderlijk.
Dat er in Zutphen een spoor- én verkeersbrug kwam, was te danken aan de gemeente Zutphen, die de benodigde grond voor de pijlers (1 bunder, 55 roeden en 21 ellen) gratis afstond. Spoor- en verkeersbrug waren uiterlijk gelijkvormig, behalve dan dat het beweegbare gedeelte in de verkeersbrug een dubbele ophaalbrug was. De hoofdoverspanningen werden uitgevoerd als drievoudig vakwerk (drie enkelvoudige vakwerken op elkaar). Dat hield verband met de gewenste onderlinge afstand van de dwarsdragers en de daarmee samenhangende overspanning van de langsdragers (ca. 4 m). De uiterwaardbruggen kregen enkelvoudig vakwerk.
Deze foto is van Pieter Oosterhuis, die destijds vele grote infrastructurele werken heeft vastgelegd. De onderbouw is gereed (1864). Aannemer Harkort is begonnen met de bouw van de spoorbruggen over de uiterwaard. (foto: Stedelijk Museum Zutphen)