Strafgeschiedenis
In de middeleeuwen werden vooral boetes opgelegd, die aan de stad betaald moesten worden. Daarnaast kwamen schandstraffen en verbanning uit de stad veel voor. De wetten werden telkens aan de veranderende maatschappij aangepast. Vanaf de zestiende eeuw neemt het aantal lijfstraffen toe. Ook de doodstraf komt vanaf die tijd steeds vaker voor. De scherprechter die deze straffen ten uitvoer moest brengen had de stad al sinds 1464 in dienst. De scherprechter trachtte ook verdachten op de pijnbank tot een bekentenis te brengen.
Zo’n bekentenis moest dan wel ‘buiten pijn en banden van ijzer’ herhaald worden om gebruikt te kunnen worden in de rechtszitting. De Franse tijd is van blijvende invloed geweest op onze rechterlijke organisatie en rechtspleging. Overeenkomstig de theorieën van de Franse revolutie werd de volledige scheiding der machten ingevoerd: de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht. In 1798 kwam de eerste grondwet tot stand, waarbij o.m. de bijzondere stadsrechten werden afgeschaft en de gilden werden opgeheven. Onder Lodewijk Napoleon kreeg in 1809 – naar model van de Code Civil – het ‘Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland’ kracht van Lodewijk Napoleon.
Na de inlijving in het Franse keizerrijk in 1810 werd de hele Franse wetgeving – de Code Pénal – hier van kracht verklaard en hiermee werd ook de jury-rechtspraak ingevoerd. Bij het Souverein Besluit van 11 december 1813 werd de jury-rechtspraak in Nederland weer afgeschaft. Dit Besluit kreeg de lugubere naam van ‘Gesel – Wurgbesluit’ omdat het tevens ingrijpende veranderingen aanbracht in het strafrecht van de Code Pénal. Zo werd bepaald dat de doodstraf aan vrouwen voortaan voltrokken zou worden aan de wurgpaal, terwijl ook de geselstraf weer werd ingevoerd.
In 1854 werden draconische straffen, zoals het brandmerk en de dwangarbeid uit de wet geschrapt en in 1870 werd de doodstraf afgeschaft. Op 1 september 1886 werd de Franse Wetgeving vervangen door een nationaal Wetboek van Strafrecht. Met dit wetboek is verbonden de naam van Mr. A.E.J. Modderman (De hervorming onzer strafwetgeving,1863), die van 1879 tot 1883 minister van justitie was en op briljante wijze het mede door hem opgestelde wetsontwerp verdedigde. Het wetboek, zoals op 1 september 1886 ingevoerd, was op neoklassieke leest geschoeid: het ging uit van de formele gelijkheid der burgers, benadrukte de beperking van de staatsmacht en toonde een grotere belangstelling voor de persoon van de dader en diens innerlijke drijfveren Radbraken en brandmerken
Radbraken en brandmerken.
‘Als straf in haar strengste vormen niet langer gericht is op het lichaam, waarop is ze dan wel gericht? Het antwoord van de theoretici- zij die rond 1760 aan het begin stonden van een ontwikkeling die nu nog niet is afgesloten- is eenvoudig en haast vanzelfsprekend. Het lijkt besloten te liggen in de vraag zelf. Als het niet langer het lichaam is, dan is het de ziel. De boete die over het lichaam raast, moet wijken voor een straf die inwerkt op hart, denken, wil en karakter.
Dit is een belangrijk moment. De beide hoofdrolspelers van het oude straffestijn, lichaam en bloed, staan hun plaats af. Het justitiële apparaat moet voortaan vat zien te krijgen op deze werkelijkheid zonder lichaam.
De toevoeging van de ziel aan het domein van de rechtspraak werkt ogenschijnlijk annexionistisch. In de 150 tot 200 jaar dat in Europa de nieuwe strafstelsels tot stand zijn gekomen, zijn de rechters geleidelijk, en als gevolg van een proces dat veel verder teruggaat, iets anders gaan berechten dan de misdaad- namelijk de ‘ziel’ van de misdadiger.
De rechter van tegenwoordig doet iets heel anders dan ‘rechtspreken’. En hij is ook niet meer de enige die ‘rechtspreekt’. Tijdens de strafprocedure en de tenuitvoerlegging van de straf wemelt het van de neveninstellingen. Rondom het principale oordeel van de rechter vermenigvuldigen zich kleinere gerechtsinstanties en parallel functionerende rechters: deskundige psychologen en psychiaters, ambtenaren belast met de uitvoering van de straf, pedagogen, functionarissen van het gevangeniswezen, zij allen versnipperen de macht om te straffen. De strafprocedure heeft zich van begin tot eind overladen met buiten-juridische elementen en personen.
Het hedendaags strafrecht rechtvaardigt zich en functioneert door permanent te verwijzen naar iets anders dan zichzelf en door zich onophoudelijk te beroepen op niet-juridische systemen. Het is overgeleverd aan een voortdurende kwalificatie door kennis.’