Op deze plaats lag oorspronkelijk een dubbele gracht voor de Laarbinnenpoort. Op de strook tussen de twee grachten, de middenwal, oefenden de stadschutters met hun bogen.
De stadse bogenmaker woonde [gratis] op de Laarpoort en had daar zijn oven voor het verhitten en buigen van het hout. Toen de haak- en knipbussen als nieuwe wapens opkwamen werd op de strook een muur gebouwd als doelwit bij het oefenen.
Eens per jaar schoten de wijkschutters op de Papegoy om hun kunnen te tonen. Soms deed de hertog of de jonker persoonlijk mee. De winnende schutter, de koning, kreeg van de stad een fors bedrag [36 pond] voor wijn, die natuurlijk door alle deelnemers werd gedronken. Op de strook tussen de grachten groeide een wijnstok net als in de hof achter het Raadhuis zelf. De opbrengst hier was voor de schutters. Er stond verder een houten huisje [dornkiste], waarin een gek’ [ein Tor] kon worden opgesloten. Een zustertje, Bely uit Isendoorn, heeft er een tijd doorgebracht. De verzorging was in handen van de poortwachter Gosen Bagenmaker die in het poorthuis vaker geesteszieken bewaakte.
Nadat Zutphen onder prins Maurits in 1613 een buitenvestinggordel had gekregen werd de binnengracht gedempt. Op de vrijgekomen ruimte kwam de manege van het garnizoen en een drafplaats voor de paarden. Vandaar de naam Paardewal. Aan de overkant lag het Kalverenbos, nu Boompjeswal.
Zie ook het artikel “De Witte Huisjes”