Raadhuis
Op het ’s Gravenhof is een van de opvallende gebouwen met haar markante beeldhouwwerk wel het oude gemeentehuis. Uit ‘overrentmeesterrekeningen’ blijkt dat reeds in 1371 wijn is gedronken in de ‘raetcamer’. Echter al voor 1339 is Zutphen in het bezit van een gebouw dat afwisselend wordt aangeduid met Raadhuis of Schepenhuis.
Uit een andere rekening uit 1426 blijkt dat men twee tonnen witkalk gekocht heeft om het ‘nye raethuis’ te witten.
Dat men ooit is begonnen met deze nieuwbouw is bevreemdend als men bedenkt dat er zich naast het ‘nye raethuis’ een vleeshuis stond waar men in 1448 nog heeft geïnvesteerd in het leggen van een nieuwe vloer.
De nieuwbouw was een omvangrijke klus, wat blijkt uit het gebruikte materiaal. Naast uit afbraak afkomstige materialen werd er natuursteen uit Andernach en metselstenen uit de plaatselijke stadsticheloven (in 1450 1451 zo’n 240.000 stuks) gebruikt.
Stadstimmerman Johan Hellenbreker ging naar Deventer om daar ‘ribben’ te kopen. Naast aankoop in Deventer onderhandelde Johan met het bekende klooster Bethlehem bij Doetinchem over de aankoop van hout. De zware stukken hout die hij had gekocht voor de bouw werden met een kraan naar boven gehesen. Dat we dit weten blijkt uit een brief waarmee een stadsbode in 1451 naar Keulen afreisde. Hij had het verzoek bij zich om een ‘kraanmeyster’ te sturen.
De nieuwe gebouwen waren aan weerszijden voorzien van hoge topgevels. Gevels aan de straatzijde werden voorzien van gebeeldhouwde leeuwen en andere dieren.
De Spanjaarden hebben bij hun inname van Zutphen grote verwoestingen aangebracht in het stadhuis. Zo werden de raadkamer en de kanselarij vernield. Men heeft niet lang gewacht met het herstel. De rentmeester kreeg opdracht om de opgelopen schade te laten zo spoedig mogelijk te laten repareren.
Wat veranderingen aan het gebouw betreft is er pas in 1639 weer wat te melden. In dat jaar krijgt Jan Craeckenborgh van Cleef opdracht tot het “pleysten van de Rueremondische kamer” (we moeten niet vergeten dat het Gelre van toen veel groter was als het huidige Gelderland). Sindsdien is de huidige raadszaal voorzien van haar prachtige stucplafond.
In 1716, weer bijna een eeuw later, werd de zuidelijke gevel van het raadhuis aan ’s Gravenhofzijde voorzien van een “aanbouw”. Deze aanbouw die met de zogenaamde gedeputeerdenkamer bestond oorspronkelijk uit twee blokken die door een open plaats van elkaar werden gescheiden. De open plaats werd afgescheiden van het ’s Gravenhof door en muur, waarin met een dubbele deur aanbracht die werd voorzien van een stenen omlijsting. De omlijsting werd versierd met fraaie krijgsemblemen en boven de deur prijkt het Wapen van de Graafschap.
Pas veel later, in 1867 besluit de gemeenteraad de open plaats te overdekken. De aanbouw die zoals gezegd, diende voor de Gedeputeerden van het “Kwartier Zutphen”. In die periode was Gelderland namelijk verdeeld in drie kwartieren, dit waren Zutphen (Graafschap), Arnhem (ook wel kwartier van Veluwe genoemd) en Nijmegen (Betuwe). Het vierde kwartier Roermond (overkwartier) heeft tot 1583 deel uitgemaakt van Gelderland. Ieder kwartier had een College van Staten en van Gedeputeerde Staten. Het dagelijks bestuur werd door die laatste uitgeoefend. De Colleges beschikten in hun hoofdsteden over een eigen vergaderruimte en de gezamenlijke Colleges van Staten kwamen twee maal per jaar bijeen om de Gelderse belangen te bespreken. Deze vergaderingen werden afwisselen in de verschillende hoofdsteden gehouden en voor onderling overleg van een college had dit de beschikking over een eigen ruimte. Dit blijkt uit o.a. de naam “Romuntische kamer”. De huidige raadszaal, welke deze naam droeg, is kennelijk gebruikt door afgevaardigden van het kwartier Roermond