De koopman die van alles koopt! Zoals vrijwel elke stad en elk dorp had ook Zutphen omstreeks 1880 zijn bekende Joodse straatfiguur. Officieel stond hij ingeschreven als lompenkoopman, wonend in de Barlheze. De Barlheze deze stond sedert het midden van de 19e eeuw bekend als de straat waar de meeste Joden woonden.
Voor het merendeel waren het slagers, handelaren en uitdragers, doch er woonde ook een Joodse godsdienstonderwijzer en een voorzanger. Verschillende handelaren deden in ongeregelde goederen, kort weg gezegd: in lompen. Daar was trouwens een behoorlijke Stuiver mee te verdienen, tenminste als men spaarzaam was. Maar al te vaak werd het verdiende geld in de kroeg omgezet in drank.
De koopman in ”van alles”, over wie het hier gaat was Meyer Lipschits. Hij was op 22 jun 1832 (24 Sivan 5592) in Amsterdam geboren en werd op 17 augustus 1866 inwoner van Zutphen in het bevolkingsregister werd hij ingeschreven als lompenkoopman lid van de Israëlische gemeente. In zijn jonge jaren was hij in de toenmalig Nederlands-Indië gegaan om dienst te nemen in het Indische leger. Hij verbleef op Sumatra waar de situatie toen nog verre van veilig was. Na het verstrijken van zijn Indische diensttijd ging hij over naar het Regiment Grenadiers en Jagers. Zelf noemde hij dat zijn “zwarte tijd”, waarin menig borreltje werd gedronken.
Een verslaggever van de Zutphen schoolkrant had omstreeks 1900 een vraag gesprek met Meyer:
Op de vraag: En ben je tevreden, Koopman? Antwoordde hij oprecht:
“Zeker m’neer ben ik tevreden? “Maar God geeft ons meer dan we waar we recht op hebben…”
En dan te bedenken dat Meyer Lipschits en zijn vrouw Sarah Danser thuis 9 kinderen te verzorgen hadden.
Ondanks deze verantwoordelijke taak was hij steeds weer met zijn vrolijke jubel op straat te vinden. Zo enthousiast was deze jubel, dat de Zutphenaar Marius A. Brandt Buijs zijn “koopdeun” toonzette.
Van alles kon men aan Meyer kwijt: “oude flesschen een linnenkastje, uw beste pantalon, de hoed van uw vrouw, het kerkboek van uw dochter, het portret van haar cavalier, de muts van zijn erftante, haar pukhond, desnoods diens halsband of zijn vel, de stoel waar gij op zit, de couranten die ge gelezen of niet gelezen hebt, de sigarenkistjes die ge leeggerookt hebt.
Het onaanzienlijkste is hem niet te gering: Niets menschelijks is hem vreemd; de wereld heeft voor hem geen geheimen meer:
de roest en de mot en kent hij niet als verteerders; en de tand des tijds heeft hij uitgetrokken.
Zo gingen ze door Zutphen, de Joodse uitdrager van de 19e eeuw de Frankforten, de Marccussen, de Spieren, en De Winters en Meyer Lipschits lompenkoopman van 1866 tot 1906, 40 jaar trouwe dienst aan de mensheid en niet eens een lintje!
Terwijl hij er toch voor zorgde, en met hem tal van collega’s, dat de troep in de huizen geruisloos verdween. Op 8 januari 1905 stierf zijn vrouw. Ruim een jaar later, op 26 februari 1906 vertrok hij naar Maastricht. Maar hoe zal men daar rust vinden in een zo verre en vreemde stad als er zoveel herinneringen en familieleden in Zutphen achterblijven? Weldra keerde hij terug om op 9 mrt 1908 (6 Adar II 5668) in Zutphen te sterven.
De gevelsteen is van Hans ’t Mannetje met in notenschrift de straatroep van de Zutphense lompenkoopman. In het raam onder de gevelsteen (Hoek Spiegelstraat – Broederenkerkstraat) zit een trektouwtje, als je hieraan trekt hoor je een opname van zijn stem.