De eerste woningen.
Het plan van stadsarchitect Langenberg voor de bouw van het gesticht bestond uit een frontgebouw aan de straat met een vergaderkamer, een portierwoning en nog een woning die waarschijnlijk werd gebruikt voor catechisatie. Boven de deur werd later het embleem van een zwaan, het symbool van de Evangelisch-Lutherse Kerk, gemetseld. In de boog boven de toegang tot het hofje stonden de woorden. “laat alles er eerlijk en ordelijk toegaan”
Mislukte plannen
Nadat plannen om een aantal woningen in de Polsbroek aan te trekken waren mislukt, begon men met het maken van plannen voor de bouw van een eigen Armengesticht.
In 1850 kon eindelijk het plan voor de bouw van hetgewenste gesticht in gang worden gezet. Na de koop van een groot pakhuis met tuin gelegen in de Geweldigershoek. De diaconie had het pakhuis gekocht van Gerrit Jan Wolters, een leerlooier die meerdere panden in de Dieserstraat en de Geweldigershoek bezat, waaronder het betreffende pakhuis. Het pakhuis zou worden afgebroken en in plaats daarvan zouden zestien woningen, waarvan veertien voor armlastige lutheranen, en een vergaderzaal worden gebouwd. (het pakhuis stond op de plek waar zich nu de entree bevindt)
In het midden van de 19e eeuw was het gebied tussen de Dieserstraat, de Geweldigershoek en de stadsmuur veel minder sterk bebouwd dan nu.
De Evangelisch-Lutherse Gemeente behoorde tot een van de vijf kerkelijke gezindten in Zutphen.
De Lutherse Gemeente bezat een kerkgebouwtje aan de Beukerstraat. Door de diaconie werd een aantal gezinnen, weduwen en alleenstaanden met kinderen ondersteund door hen van geld en kleding te voorzien. De uitgaven werden geregistreerd in het zogenaamde “Stamboek der bedeelden”.
Toch een eigen hofje
In het front-gebouw waren twee woningen die iets groter waren dan de 14 woninkjes gebouwd in de tuin. Een van deze woningen was bestemd voor de portier, de andere voor de catechisatie. De portier hield de gevel aan de straatzijde en het portaal schoon. Hij moest het licht onder de poort aansteken en ’s avonds om 10 uur de straatpoort sluiten.
Tevens inde hij de wekelijkse huur. Bij geschillen tussen de bewoners moest de portier trachten te bemiddelen
Bezuinigingen
Het gebouw bevatte daarnaast een gang naar de tuin. In deze tuin werden veertien woningen gebouwd. Buiten de woningen werden een privaat en een pomp met daaronder een waterput gebouwd. De aannemer Bessem zag zich genoodzaakt het plan goedkoper uit te voeren dan gepland. Er werd op veel punten bezuinigd. Zo werden voor het frontgebouw goedkopere stenen gebruikt dan oorspronkelijk het plan was, werd besloten de regenbak geheel achterwege te laten en werd er bespaard op onderdelen zoals het privaat en de goten.
10 vierkante meter
Eveneens kwamen door de bezuinigingen de regenbak en de put te vervallen. Armen hadden volgens de opvattingen van die tijd niet veel ruimte nodig. De veertien woningen hadden een oppervlak van slechts tien vierkante meter. De ruimte leek nog kleiner doordat die donkerbruin was geschilderd. Behalve het kleine oppervlak waren deze woningen op alle vlakken verre van luxueus: “Ieder dezer woningen zal bevatten 1 deur en 1 raam, benevens een schoorsteen, bedstede en kast, onder iedere bedstede zal tevens eene bergplaats voor aardappelen gemaakt worden, bij wijze van kelder.” Het hofje bevatte niet eens een keuken.
De twee woningen aan de straatzijde waren groter dan de veertien woninkjes die bestemd waren voor de armen. Het huis Geweldigershoek 8, dat nu één woning is, omvatte destijds maar liefst vijf woningen.
Dat dit echter veel te krap was kwam o.a. tot uitdrukking in vele onenigheden onder de bewoners. Pas 10 jaar na de inwijding werd door de diaconie een bedrag van ƒ 225,00 uitgetrokken om een keukentje in het gesticht te bouwen. In 1910 werd de woningwet aangenomen. Waar men voor vreesde bleek uit te komen. De woningen voldeden niet aan meer aan de wettelijk bepaalde eisen. De watervoorziening moest verbeterd worden, evenals de privaten.
Uitbreidingen
Vanaf de jaren 1870 vonden er aanzienlijke uitbreidingen plaats. De ruimte achter het poortgebouw was onvoldoende. De Lutherse Gemeente kocht het ene na het andere pand in de directe omgeving van het hofje. In de Dieserstraat werden verschillende panden aangekocht. Zo werden in 1873 drie huizen met erf naast elkaar in de Dieserstraat gekocht. In 1879 kocht de Lutherse Gemeente de Herberg en Koffiehuis ‘De Moriaan’ (nu Dieserstraat 24-26) met het achterhuis en de bijbehorende tuin. ‘ De Moriaan’ was een luidruchtige kroeg waar vooral soldaten kwamen. Door de aankoop van ‘De Moriaan’ kon het Luthers Gesticht vergroot en verbeterd worden. Bovendien hoopte de Lutherse Gemeente zo ook het alcoholgebruik in de buurt van het hofje te beperken. Al enige tijd worstelde de Lutherse Gemeente met de vraag wat ze moesten doen aan het overmatig alcohol gebruik van veel armlastigen.
De Moriaan
In 1856 werd zelfs besloten drank gebruikende armen niet langer te ondersteunen. Aanleiding was o.a. in 1864 een bewoner die voor ophef zorgde die ondanks verscheidene waarschuwingen “een verkering bleef aanhouden met een dragonder”. De kerkeraad adviseerde de diakenen haar voor te leggen “om dien omgang af te breken en zoo niet haar dan van het gesticht te verwijderen.”
De aankoop en afbraak van ‘De Moriaan’ sloot aan bij het streven het drankgebruik onder de armlastigen tegen te gaan. Op de plek van de tuin werden zes woningen gerealiseerd. Het achterhuis van ‘De Moriaan’ werd gesloopt. ‘De Moriaan’ zelf werd omgebouwd tot twee woningen.
Vanaf 1900 werden verschillende panden door de Lutherse Gemeente in de Dieserstraat gekocht tussen de Beekstraat en de Geweldigershoek. In 1910 kocht de diaconie het pand op de hoek van de Geweldigershoek en de Dieserstraat van de Rooms-Katholieke Parochie. In 1919 was vrijwel de hele Dieserstraat en de hoekhuizen aan de Beekstraat en de Geweldigershoek in het bezit van de Lutherse Gemeente. In 1933 werd het huis van de Provoost aangekocht (Nu Geweldigershoek 24-26). Dit was de laatste uitbreiding van het Luthers Armengesticht. De Lutherse Gemeente ging zich voortaan meer richten op de kwaliteit van de woningen, iets wat dringend om aandacht vroeg.
“Laat alles eerlijk en ordelijk toegaan”
Er waren voorwaarden opgesteld waar de huurders aan dienden te voldoen. Deze voorwaarden waren over het algemeen weinig opvallend. Behalve het citaat “laat alles eerlijk en ordelijk toegaan” (I Cor XIV: 40) hadden deze voorwaarden geen sterk godsdienstig karakter, zoals bijvoorbeeld het reglement van Sarepta. De voorwaarden waren tevens niet opvallend strikt, zeker in vergelijking met het reglement van Sarepta. De voorwaarden waren gebruikelijk voor negentiende-eeuwse hofjes. De bewoners mochten bijvoorbeeld geen kippen, konijnen, geiten en dergelijke houden en mochten geen inwoning geven aan mensen buiten hun huisgezin. Daarnaast hadden de voorwaarden voornamelijk betrekking op het tijdig betalen van de huur en het schoonhouden van de woningen. Tot slot luidde voorwaarde nummer 14“Voorts eendrachtig onder elkander te zijn”.
De bewoners
In tegenstelling tot de meeste hofjes was het Luthers Hofje dus niet door particulieren gesticht, maar door de Lutherse Diaconie. Het hofje werd bestuurd door de diakenen van de Lutherse Gemeente. Zij vergaderden in de vergaderkamer in het frontgebouw. Het gesticht was in eerste instantie bedoeld voor Lutherse armlastigen. Het doel van de diaconie was om de armen onder één dak te verenigen zodat gemakkelijker toezicht kon worden gehouden op hun geestelijk en maatschappelijk welzijn. Op dit vlak was het Luthers Hofje geen traditioneel hofje. De meeste hofjes waren niet zozeer voor de armen, maar juist voor ouderen uit de (lagere)middenklasse die door het gebrek aan ouderdomspensioenen het risico liepen in armoede te vervallen. De meeste hofjes, in zowel de vroegmoderne tijd als de negentiende eeuw, waren specifiek bestemd voor weduwen en alleenstaande oude vrouwen, zij liepen het grootste risico om door ouderdom in armoede te vervallen. Het Luthers Hofje was daarentegen specifiek voor de armen, zonder eisen met betrekking tot leeftijd, geslacht en burgerlijke staat. Op het hofje woonden zowel gezinnen met kinderen als weduwen, echtparen en alleenstaanden. Er werd hier dan ook vaak niet gesproken over een hofje, maar over een armengesticht. Bij gebrek aan voldoende lutherse armen mochten de woninkjes ook verhuurd worden aan lutheranen die niet arm waren. De woningen waren niet gratis, de bewoners moesten huur betalen, al was deze wel laag. Het betalen van huur was in de negentiende eeuw steeds gebruikelijker geworden voor hofjes. In de periode 1850-1878 ontving de diaconie jaarlijks in totaal 25 gulden aan huur. Katholieken werden absoluut niet toegelaten.
Een aantal beroepen van de bewoners: paardenknecht, wollennaaister, dienstmeid, timmerman, oppasser, tapper, metselaar.
Ingehaald door de tijd
In de jaren zeventig was het gesticht ingehaald door de tijd. Geld voor renovatie was er niet. Uiteindelijk zijn met financiële hulp van rijk provincie en gemeente binnen- en buitenkant vernieuwd. Er bleven uiteindelijk 9 wooneenheden over. De Lutherse Gemeente niet meer was opgewassen tegen de gemaakte kosten, dat in samengaan met een verslechterde woningmarkt in 1983, was aanleiding om het complex over te dragen aan de Stichting Sociale Woningbouw St. Walburgis. Voor veel Lutheranen werd de overdracht aan een katholieke organisatie gezien als een zware nederlaag.
Momenteel worden de woningen verhuurd door Woningstichting Ons Huis. Het Hofje is dus 150 jaar na oprichting nog steeds bewoond, alhoewel de woonsituaties naar hedendaagse eisen zijn aangepast.
Woningwet
De Lutherse Diaconie vreesde dat de woningen van het gesticht niet zouden voldoen aan de bepalingen van de Woningwet (1901). Eén van de pompen voor drinkwater was afgekeurd en er werd gevreesd dat ook de woningen zelf door de Gezondheidscommissie zouden worden afgekeurd. Zo werd van twee woningen op het hofje één woning gemaakt en alle woningen kregen een eigen watercloset.
In de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd wederom aan de bel getrokken. De woningen waren te klein en verouderd. Een grootschalige verbouwing was noodzakelijk, maar het duurde enkele jaren voordat de plannen en financiering ervan rond waren. Rijk, provincie en gemeente droegen bij om de renovatie uit te voeren. De woningen werden begin jaren tachtig vernieuwd. Wederom werden enkele woningen samengevoegd tot één woning. Daarnaast werd er centrale verwarming aangelegd en werden in alle huizen de keukens en het sanitair vervangen.
Het hofje verloor in de tweede helft van de twintigste eeuw haar functie als armengesticht. Bedeling hield op en maakte plaats voor maatschappelijk werk, huursubsidies en de AOW. Als definitief keerpunt zou men het jaar 1878 kunnen kiezen toen de portiersfunctie verviel en mevrouw Cuntz, de weduwe van de laatste portier J.L. Cuntz, huur ging betalen voor haar woning.
De bijdrage die de Lutherse Gemeente had betaald voor de grootschalige verbouwing in de jaren tachtig en de exploitatiekosten bleken onhoudbaar voor de Lutherse Gemeente. Bepaalde onderdelen van het gesticht werden verkocht aan particulieren, het hofje zelf bleef bijeen. Uiteindelijk werd het hofje in 1983 overgedragen aan de Stichting Sociale Woningbouw Sint Walburgis, een katholieke organisatie. St. Walburgis maakte het mogelijk voor jongeren om de woningen te huren. In 1998 werd het hofje van de Stichting Sint Walburgis overgenomen door Ons Huis uit Apeldoorn. Sindsdien is het hofje onderdeel van een grote woningcorporatie. Wederom vonden er renovaties plaats zoals het aanbrengen van modern sanitair, keukens en cv-ketels.
Op 9 december 1850 werd het hofje ingewijd tijdens een buitengewone vergadering van de kerkeraad. De eerste bewoners waren hierbij aanwezig en werden toegesproken door de predikant. vervolgens werd boter, brood en koffie uitgereikt aan de armen. Daarna werden de woninkjes bekeken.
Woningwet
De discussies over woonomstandigheden en hygiëne en in hoeverre de overheid moest reguleren hadden directe invloed op hofjes. Na de invoering van de Woningwet in 1901 waren er regels waaraan hofjes moesten voldoen. De gemeentelijke regelgeving omtrent bouwvergunningen werd in de twintigste eeuw steeds ingewikkelder. Gebouwen moesten vanwege lokale bouwverordeningen aan steeds meer eisen voldoen, waardoor bouwen duurder werd. De Woningwet maakte het daarnaast mogelijk voor sociale woningbouwverenigingen die aan bepaalde voorwaarden voldeden subsidie aan te vragen voor het bouwen van arbeiderswoningen. Hierdoor gingen particuliere bouwers een minder grote rol spelen. Ten slotte speelde ontkerkelijking mogelijk een rol bij de afname van hofjes in de negentiende en twintigste eeuw.
Na de Tweede Wereldoorlog, met de invoering van Noodwet Drees en vervolgens de Algemene Ouderdomswet (AOW) kwam er een einde aan de grootste armoede onder ouderen. Ouderen hadden meer geld tot hun beschikking voor hun huisvesting wat het bestaan van hofjes minder noodzakelijk maakte. Toen vervolgens de bejaardenzorg professionaliseerde werden hofjes steeds minder populair. Vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw werden er nog nauwelijks nieuwe hofjes gebouwd. De bestaande hofjes bleven voortbestaan en bleven nog een populaire woonvorm onder ouderen tot aan de Tweede Wereldoorlog door het gebrek aan alternatieven.
Bewoners ervaarden vooral de constante nabijheid van medebewoners als een nadeel. Er lijkt maar weinig sprake te zijn geweest van saamhorigheid op hofjes.
Er waren steeds meer aantrekkelijke alternatieven en de zorg werd steeds meer gezien als een overheidstaak. Toen vervolgens de bejaardenzorg professionaliseerde werden hofjes steeds minder populair. Het oprichten van een hofje door een particuliere weldoener werd al snel ongebruikelijk.
Ouderen hadden meer geld tot hun beschikking voor hun huisvesting wat het bestaan van hofjes minder noodzakelijk maakte