Zutphen Justitiestad
Zutphen heeft door de eeuwen heen een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van en in het huisvesten van Justitiële zaken. De stad staat al vele decennia bekend als een belangrijk juridisch centrum. Een rechtbank, één van de negentien rechtbanken, waarvan het arrondissement een gebied bestrijkt dat ruwweg kan worden geschetst vanaf het IJsselmeer, over de Veluwe, de Graafschap en Achterhoek tot aan de Duitse grens. Aan de Justitiële poot van Zutphen is de laatste jaren ernstig geschaafd. Reorganisaties, samenvoegingen van rechtbanken, sluiting van JPC De Sprengen en op een haar na was ook het lot van de PI Ooyerhoek bezegeld. Deze sluiting is echter op het laatste moment nog afgewend.
Het opleidingsinstituut voor de rechterlijke macht (Studiecentrum Rechtspleging; SSR)bevond zich binnen onze stadsgrenzen. Dit is echter sinds 2012, na 35 jaar in de historische binnenstad te zijn gevestigd in het kader van reorganisatie verhuisd naar Utrecht. JPC De Sprengen (jeugdige delinquenten) en de Penitentiaire Inrichting Ooyerhoek (meerderjarige delinquenten), onderdeel van PI Achterhoek, zoals boven valt te lezen gesloten.
Het regionaal opleidings- en (praktijk) trainingscentrum voor de politie, de Politieacademie (voor rechercheurs) en de School voor Recherche (afdeling van de politieacademie) zijn inmiddels naar Apeldoorn verhuisd. Alleen het internationaal politie-conferentiecentrum Huis 't Velde is nog in Warnsveld gehuisvest. In 2011 verhuisde het parket van het Openbaar Ministerie naar Arnhem. In de voormalige jeugdinrichting Kolkemate is sinds februari 2014 de Piet Roordakliniek van verslavingszorginstelling Tactus gevestigd. In deze forensische kliniek worden verslaafde criminele veelplegers behandeld.
Daarnaast heeft Zutphen vele jaren onderdak geboden aan de 'jeugd' gevangenis. De aanwezigheid van zoveel juridische diensten maakte het eveneens aantrekkelijk voor een groot aantal advocatenkantoren om hier hun diensten aan te bieden. Echter de ene hand wast de andere en ook hier heeft het van ouds bekende kantoor De Jonge, haar Zutphense deuren voorgoed achter zich gesloten.
De stadsbrief
De plaats waar we nu Zutphen vinden is al 3000 jaar bewoond. Vondsten hebben aangetoond dat de reeds van veel vroeger daterende bewoning van haar omgeving rond het jaar 750 is verplaatst naar het terrein op en rond het huidige ’s Gravenhof. De oudste geschreven bronnen dateren uit de elfde eeuw. In die tijd kwamen de heren van Zutphen hierheen. De stedelijke ontwikkeling, maar nog meer de tijdsomstandigheden waarin er een aanhoudende strijd tussen de bisschop van Utrecht en de graaf van Gelre en Zutphen werd geleverd, en waarbij het uit militair en economisch oogpunt voor de Gelderse graaf voordelig was om Zutphen als steunpunt tegen het bisschoppelijke Deventer te gebruiken, leidde tot de stadsrechtsverlening.
Otto 1, graaf van Gelre en Zutphen, verleent in 1191/1196 aan Zutphen het stadsrecht, d.w.z. zelfbestuur en eigen rechtspraak. Deze akte geldt als de geboorteakte van de stad. Voor die tijd trad de schout van Zutphen namens de graaf als hoogste ambtenaar in rechte op. Er wordt een schepenbank ingesteld, bestaande uit twaalf schepenen, die voortaan de gemeenschap der burgers zal besturen en aan wie onderlinge vorderingen en andere geschillen ter beslissing dienen te worden voorgelegd.
Marktdag rond 1300
In de stadsbrief werd vastgelegd, dat voortaan noch de graaf, noch zijn hofmeijer noch enig ander vertegenwoordiger van de graaf voordeel zou genieten van door de schepenen opgelegde boetes: deze zouden ten algemene nutte worden gebruikt. Ook werd het gerechtelijke tweegevecht, dat in duistere zaken nogal eens als 'bewijsmiddel' werd gebruikt, afgeschaft.
Behalve zelfbestuur en rechtspraak kreeg de stad ook belangrijke privilegiën op het gebied van handel, nl. vrijdom van belastingen en tollen:
Kooplieden die voor de – toen reeds ingestelde- markt op donderdag naar Zutphen kwamen werden vrijgesteld van tol, mits zij vrijdag weer vertrokken.
Schepen die Zutphen aandeden werden eveneens vrijgesteld van tol , destijds een drukkende last voor de koopman, mits zij terugkeerden, vanwaar zij gekomen waren en niet verder voeren.
Deze bestuurs- en handelsprivileges vormden de grondslag van eeuwen groei en bloei van de stad Zutphen.
Het College van Schepenen had een groot takenpakket:
In de eerste plaats droeg zij zorg voor het bestuur van de stad, voorts oefende zij de wetgevende macht binnen de stad en haar Schependom uit, alsmede de rechtspraak over de ingezetenen in civiele (vanaf de twaalfde eeuw) en in criminele zaken (met zekerheid vanaf de zestiende eeuw). Zij fungeerde als hoger rechts- en appèlcollege voor een aantal binnen en buiten de directe omgeving liggende steden. Door de arbeidsintensieve werkzaamheden waren binnen het schepencollege de taken zodanig verdeeld, dat de leden steeds paarsgewijs bepaalde functies uitoefenden. Zo kende men onder meer de ambten van:
Richter
Burgemeester/zegelaar, voor het eerst vermeld in 1378, belast met het toezicht op verkeer, waterstaat en de verkoop van levensmiddelen, en in een later stadium de ontvangst van gasten.
Tentmeester
Timmermeester,dienden toezicht te houden op de stedelijke bouwwerken, houtopstanden en overige begroeiingen.
Politiemeester, belast met het toezicht op de waag, gewichten, ellen en maten. Zij dienden bovendien éénmaal per jaar in de stad viasitatie te verrichten.
Weg- en Weidemeester, belast met het toezicht op en het onderhoud van de stadsdomeinen die voornamelijk buiten de stadsmuren waren gesitueerd.
Het zittingsjaar van het College begon op Petri ad Cathedram, 22 februari, ’s morgens om 9.00 uur. Een nieuw gekozen Schepen diende zijn mede-schepenen een feestmaal, een roetert, aan te bieden.
Uit oude geschriften blijkt, dat in de volgende eeuwen iedere donderdag (marktdag) twee schepenrichters in de rechtszaal, destijds het Vleyschhuus, thans de Burgerzaal, hun vonnissen uitspraken. Zij kregen hier een presentiegeld voor en werden om de twee maanden door en uit het schepencollege benoemd: zo kwamen alle twaalf schepenen in één jaar aan de beurt. Vonnissen werden onder klokgelui en met open deuren uitgesproken, behalve als er kinderen bij betrokken waren.
Bron Tentoonstelling Justietiestad.
Centrum van Rechtspraak
Dat “Zutphen” thans een begrip is in de Nederlandse rechterlijke macht ligt niet zozeer aan de vonnissen die door de Zutphense rechtbank worden gewezen, als wel aan de omstandigheid dat sinds een jaar of tien (toekomstige) leden van de rechterlijke macht enige malen per jaar in Zutphen op cursus gaan in het opleidings- en studiecentrum van de rechterlijke macht(S.S.R.).
Tot het arrondissement Zutphen behoren twee grote plaatsen, te weten Apeldoorn ( +100.000 inw.) en Deventer, en verder veel Achterhoek en een deel van de Veluwe, met hier en daar een stadje ter grootte van Zutphen zelf. Het overwegend landelijke karakter van het gebied komt ook tot uiting in het soort zaken, die de rechtbank te behandelen heeft.
Historie van de rechtspleging
Middeleeuwen: In het jaar 1190 verleende Otto I, graaf van Gelre en Zutphen, aan Zutphen het stadsrecht. Het betreffende handvest of 'stadsbrief' bevindt zich in het gemeentearchief van Zutphen. Op grond van dat handvest werd een schepenbank ingesteld, die enerzijds belast was met het stadsbestuur, en anderzijds met rechtspleging in geschillen tussen burgers van Zutphen. De schepenbank bestond uit twaalf schepenen. Op elke donderdag -sinds eeuwen de marktdag van Zutphen- deden twee schepenrechters onder klokgelui en in een openbare zitting uitspraak in geschillen die aan hen waren voorgelegd.
De IJsselbrug als belangrijke vestigingsfactor
Zutphen bevond zich in de tweede helft van de negentiende eeuw in de najaren van een tijdperk van ongekende welstand, al was de heersende landbouwcrisis niet ongemerkt aan de stad voorbijgegaan. De economische toestand was echter nog steeds bevredigend. De handel, en vooral de week- en jaarmarkten maakten een periode van bloei door en het aantal werklozen was gering. In de voorafgaande decennia was de stad door straatwegen met de meeste naburige plaatsen verbonden, in 1864 kwam de spoorbrug tot stand en kort daarop de vijf belangrijke spoorwegverbindingen.
Strafgeschiedenis
In de middeleeuwen werden vooral boetes opgelegd, die aan de stad betaald moesten worden. Daarnaast kwamen schandstraffen en verbanning uit de stad veel voor. De wetten werden telkens aan de veranderende maatschappij aangepast. Vanaf de zestiende eeuw neemt het aantal lijfstraffen toe. Ook de doodstraf komt vanaf die tijd steeds vaker voor. De scherprechter die deze straffen ten uitvoer moest brengen had de stad al sinds 1464 in dienst. De scherprechter trachtte ook verdachten op de pijnbank tot een bekentenis te brengen.
Zo’n bekentenis moest dan wel 'buiten pijn en banden van ijzer' herhaald worden om gebruikt te kunnen worden in de rechtszitting. De Franse tijd is van blijvende invloed geweest op onze rechterlijke organisatie en rechtspleging. Overeenkomstig de theorieën van de Franse revolutie werd de volledige scheiding der machten ingevoerd: de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht. In 1798 kwam de eerste grondwet tot stand, waarbij o.m. de bijzondere stadsrechten werden afgeschaft en de gilden werden opgeheven. Onder Lodewijk Napoleon kreeg in 1809 – naar model van de Code Civil – het 'Crimineel Wetboek voor het Koninkrijk Holland' kracht van Lodewijk Napoleon.
Na de inlijving in het Franse keizerrijk in 1810 werd de hele Franse wetgeving – de Code Pénal – hier van kracht verklaard en hiermee werd ook de jury-rechtspraak ingevoerd. Bij het Souverein Besluit van 11 december 1813 werd de jury-rechtspraak in Nederland weer afgeschaft. Dit Besluit kreeg de lugubere naam van 'Gesel – Wurgbesluit' omdat het tevens ingrijpende veranderingen aanbracht in het strafrecht van de Code Pénal. Zo werd bepaald dat de doodstraf aan vrouwen voortaan voltrokken zou worden aan de wurgpaal, terwijl ook de geselstraf weer werd ingevoerd.
In 1854 werden draconische straffen, zoals het brandmerk en de dwangarbeid uit de wet geschrapt en in 1870 werd de doodstraf afgeschaft. Op 1 september 1886 werd de Franse Wetgeving vervangen door een nationaal Wetboek van Strafrecht. Met dit wetboek is verbonden de naam van Mr. A.E.J. Modderman (De hervorming onzer strafwetgeving,1863), die van 1879 tot 1883 minister van justitie was en op briljante wijze het mede door hem opgestelde wetsontwerp verdedigde. Het wetboek, zoals op 1 september 1886 ingevoerd, was op neoklassieke leest geschoeid: het ging uit van de formele gelijkheid der burgers, benadrukte de beperking van de staatsmacht en toonde een grotere belangstelling voor de persoon van de dader en diens innerlijke drijfveren Radbraken en brandmerken
Radbraken en brandmerken.
'Als straf in haar strengste vormen niet langer gericht is op het lichaam, waarop is ze dan wel gericht? Het antwoord van de theoretici- zij die rond 1760 aan het begin stonden van een ontwikkeling die nu nog niet is afgesloten- is eenvoudig en haast vanzelfsprekend. Het lijkt besloten te liggen in de vraag zelf. Als het niet langer het lichaam is, dan is het de ziel. De boete die over het lichaam raast, moet wijken voor een straf die inwerkt op hart, denken, wil en karakter.
Dit is een belangrijk moment. De beide hoofdrolspelers van het oude straffestijn, lichaam en bloed, staan hun plaats af. Het justitiële apparaat moet voortaan vat zien te krijgen op deze werkelijkheid zonder lichaam.
De toevoeging van de ziel aan het domein van de rechtspraak werkt ogenschijnlijk annexionistisch. In de 150 tot 200 jaar dat in Europa de nieuwe strafstelsels tot stand zijn gekomen, zijn de rechters geleidelijk, en als gevolg van een proces dat veel verder teruggaat, iets anders gaan berechten dan de misdaad- namelijk de 'ziel' van de misdadiger.
De rechter van tegenwoordig doet iets heel anders dan 'rechtspreken'. En hij is ook niet meer de enige die 'rechtspreekt'. Tijdens de strafprocedure en de tenuitvoerlegging van de straf wemelt het van de neveninstellingen. Rondom het principale oordeel van de rechter vermenigvuldigen zich kleinere gerechtsinstanties en parallel functionerende rechters: deskundige psychologen en psychiaters, ambtenaren belast met de uitvoering van de straf, pedagogen, functionarissen van het gevangeniswezen, zij allen versnipperen de macht om te straffen. De strafprocedure heeft zich van begin tot eind overladen met buiten-juridische elementen en personen.
Het hedendaags strafrecht rechtvaardigt zich en functioneert door permanent te verwijzen naar iets anders dan zichzelf en door zich onophoudelijk te beroepen op niet-juridische systemen. Het is overgeleverd aan een voortdurende kwalificatie door kennis.'
Bron: Tentoonstelling Zutphen Justitiestad
Huisvesting van de rechtbank
Op 16 juni 1879, dringt de toenmalige president van de rechtbank, Mr. B.A.Roelvink, er in een brief aan de minister van justitie op aan het 'regtsgebouw' en het daaraan verbonden 'huis van arrest' te doen verbeteren. In die dagen waren de rechtbank, het kantongerecht en het huis van arrest nog gehuisvest in het raadhuis van de gemeente Zutphen aan het ’s Gravenhof en de Lange Hofstraat. Ook de cipier woonde daar.
In 1885 schreef Mr. Roelvink weer een brief aan de minister.
Hij had bovendien een nieuw argument, namelijk de aanstaande invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht. Hierdoor zou immers de bevoegdheid van de rechtbanken worden uitgebreid tot alle misdrijven, ook de zwaarste, zoals moord en doodslag, die tot dan toe in eerste instantie door de gerechtshoven werden behandeld.
Ook van de kant van de gemeente Zutphen werd actie ondernomen, want in het stadhuis ondervond men een toenemend gebrek aan ruimte. Er was het gemeentebestuur derhalve veel aan gelegen de rechtbank, het kantongerecht en de gevangenis elders onder te brengen.
Uit de plattegrond blijkt hoe het stadhuis in die dagen was ingedeeld en welke ruimten bij Justitie in gebruik waren.
Toen deed zich, nog vrij onverwacht, voor de gemeente een mooie gelegenheid voor om haar doel te bereiken. De Minister van Justitie wilde in Zutphen een nieuwe cellulaire gevangenis laten bouwen en hij zocht hiervoor een geschikte locatie. De gemeente stelde aan het Rijk een grondruil voor: zij zou het gerecht en het huis van arrest aan het ’s Gravenhof in eigendom verkrijgen en daarvoor de grond voor de nieuwe rechtbank en het huis van bewaring aan het Rijk overdragen.
De nieuwe rechtbank was als het ware om de imposante audiëntiezaal gebouwd, die zo hoog was als twee verdiepingen. Het souterrain was tot ruim boven het grondoppervlak opgebouwd zodat het gebouw betreden moest worden via een trap, die binnen het gebouw was aangebracht.
Een aantal jaren na de ingebruikname van het nieuwe gerechtsgebouw ontstond er toch weer gebrek aan ruimte, wellicht mede omdat sinds 1906 ook de Raad van Beroep er zitting was gaan houden. De in 1889 benoemde conciërge moest zijn dienstwoning verlaten. In later jaren werd opnieuw een woning voor de conciërge in het gerechtsgebouw ingericht, maar tegen het eind van de jaren zestig werden deze ruimten toch weer opgeëist voor inrichting van een kantine met keuken en andere doeleinden.
Het Gerechtsgebouw in Zutphen werd in 1889 in gebruik genomen. Het gebouw is een ontwerp van ‘Justitiebouwmeester’ W.C. Metzelaar. Samen met zijn vader ontwierp hij in de periode 1825 tot 1890 een groot aantal gerechtsgebouwen en gevangenissen. Zo zijn het Gerechtsgebouw van de Noordsingel in Rotterdam, het Poortgebouw in Scheveningen en de koepelgevangenissen in Breda, Haarlem en Arnhem ook van hun hand. De rechtbank in Zutphen was overigens het eerste grote project dat Metzelaar jr zelfstandig uitvoerde. De rechtbank bestond uit één grote zaal in het midden van het gebouw met een aantal vertrekken eromheen, een concept dat voor allerlei gebouwen werd ingezet. Zoals vaker voorkwam in die tijd stond achter de rechtbank een Huis van Bewaring. Het Gerechtsgebouw heeft niet de status van Rijksmonument, het wordt evenwel door de Rijksgebouwendienst als ‘monument’ behandeld. (Bron: Rijnboudt van der Vossen architectuur)
Ook het kantongerecht moest tenslotte het veld ruimen. In juni 1942 verhuisde het naar de binnenstad, naar het pand Zaadmarkt 88, waar tot voor kort het museum Henriëtte Polak gevestigd was. Toen het kantongerecht daar zelf ruimtegebrek kreeg werd overwogen het te vestigen in het monumentale huis 'De Proostdij' in de gelijknamige steeg.Vele jaren hadden hier de bekende Zutphense advocaten Sölner, eerst de vader, toen de zoon, gewoond, die zich via een eigen bruggetje over de achter hun tuin lopende gracht naar de rechtbank plachten te begeven.
Tegen het eind van de jaren vijftig werd het toen zeventig jaar oude gerechtsgebouw ingrijpend verbouwd en aanzienlijk vergroot. Na een herindeling werden in de jaren 1957-1959 aan weerszijden van het gebouw twee vleugels van twee verdiepingen aangebouwd. Op de voor- en achterzijde van het oude gebouw werden eveneens verdiepingen aangebracht, verbonden door twee gangen aan weerszijden van de grote audiëntiezaal. De trap naar de hoofdingang, die binnen het gebouw lag, werd naar buiten gehaald, waartoe een nieuw bordes tegen het gebouw werd aangebracht. In verband met het nieuwe bordes vond er wederom een kleine grondruil plaats tussen rijk en gemeente: het Rijk kreeg de grond onder het bordes in eigendom en stond daarvoor de stroken grond voor het gebouw aan de gemeente Zutphen af.
Ondanks de belangrijke uitbreiding van het gerechtsgebouw bleek reeds na betrekkelijk korte tijd, dat de beschikbare ruimte niet voldoende was om alle justitiële diensten behoorlijk te huisvesten. In 1982 verhuisde het parket naar het pand Groenmarkt 19, het vroegere kantoor van de Zutphense uitgeverij Thieme & Cie. In september 1986 moest ook het kantongerecht, ten tweede male, het veld ruimen. Kantonrechters en griffie vonden onderdak in een herenhuis aan de Nieuwstad 79. In 1989 is wederom een verbouwing tot stand gekomen. Ditmaal werd het souterrain, dat hoofdzakelijk tot opslag- en archiefruimte en een betrekkelijk schamel onderdak voor de parketpolitie diende, geheel gerenoveerd.
Het nieuwe Gerechtsgebouw in Zutphen maakt deel uit van het JR 120-project, het huisvestingsprogramma voor het justitieel apparaat. Met JR 120, ontwikkeld door Justitie [de J] en de Rijksgebouwendienst [de R] stelt het Rijk jaarlijks 120 miljoen gulden beschikbaar voor de huisvesting van negentien Gerechten Eerste Aanleg [GEA] en voor de realisatie van een aantal penitentiaire inrichtingen. De regering besloot in 1989 de huisvesting van het justitieel apparaat grondig aan te pakken. De belangrijkste aanleiding hiervoor was de reorganisatie van de rechterlijke macht, waarbij verschillende vormen van ‘rechtspraak in eerste aanleg’ zullen worden samengevoegd. Deze reorganisatie hangt nauw samen met de enorme groei van het werk van de rechterlijke macht. De rechterlijke organisatie van ons land moest in korte tijd moderner, veiliger en doelmatiger gehuisvest worden.
Na bestudering van een aantal opties in de stad, heeft men tenslotte gekozen voor sloop van het Huis van Bewaring, waarmee ruimte ontstond voor een grote uitbreiding van het bestaande gebouw. De architectonische kwaliteit van dit gebouw gaf uiteindelijk de doorslag. Het gebouw werd ingrijpend gerenoveerd en is daarmee als gerechtsgebouw behouden.
Met de sloop van het Huis van Bewaring kwam ongeveer een hectare terrein vrij. Voor het uiteindelijk ontwerp waren de spelregels van het beschermd stadsgezicht – en daarmee de hoogtebeperking – en de bestaande monumentale boomgroepen doorslaggevende randvoorwaarden.
De nieuwbouw staat op het Slijkbolwerk, één van de oorspronkelijke bolwerken van de verdedigde stad. In de afgelopen decennia was de oeverlijn langzaam verzand en zijn de scherpe contouren van het bolwerk verloren gegaan. De onderwaterbodem rond het terrein was daarbij nogal vervuild. Rond het terrein is een damwand aangebracht, waarna de vervuilde grond is afgevoerd naar een daarvoor bestemd depot. Dit gebeurde in nauwe samenwerking met de gemeente. Met deze operatie zijn tegelijkertijd de uit grondig onderzoek gebleken contouren van het bolwerk grotendeels hersteld. De inpassing in het stadsgezicht is zeer bepalend geweest voor het ontwerp. Door het gebouw gedeeltelijk verdiept aan te leggen, komt de nieuwbouw niet boven het bestaande gerechtsgebouw uit. Alleen de toren met de liften, trappen en technische ruimte verheft zich boven de belendingen. De toren vormt het middelpunt van de compositie en het gehele ensemble wil zich verbinden met het silhouet van Zutphen waarin gemetselde torens en wit gestukadrde huizen de boventoon voerenrde huizen de boventoon voeren.
De belangrijkste milieuverdienste van de uitbreidingsplannen is het handhaven van het bestaande gebouw. De locatie ligt gunstig ten opzichte van het openbaar vervoer en de stedelijke voorzieningen en draagt zo bij aan de beperking van de automobiliteit. Bij het ontwerpen van de nieuwbouw en de verbouw zijn de milieurichtlijnen van de Rijksgebouwendienst aangehouden. Verder zijn bijna alle bomen op het terrein gehandhaafd. Net als het bestaande gerechtsgebouw zijn deze als een monument behandeld.
De inrichting van het terrein en het bolwerk was in handen van de landschapsarchitect Richard Koek van CH & Partners. Tussen de waterrand en de nieuwbouw is een is een tuingedeelte ingericht met natte en droge beplanting, waar een voetpad doorheen voert. In dit gedeelte is ook een belangrijke rol weggelegd voor een rijk assortiment aan ‘nieuwe’, al behoorlijk volwassen bomen. Hierdoor presenteert het terrein zich aan de Vispoortgracht als een door bomen beschaduwd gebouwencomplex. Vanaf een houten plateau aan de oostzijde van de nieuwbouw, dat boven het water ‘zweeft’, is een ver uitzicht over het water mogelijk. De stilste plek bevindt zich tussen de nieuwbouw en de bestaande bouw. Daar is een binnentuin die uitloopt naar de monumentale boompartij ten westen van het bestaande gebouw.
Bron Tentoonstelling Justietiestad en Architectenburo Rijnboutt
Jeugdgevangenis Zutphen 1886 - 2008
De eerste jaren 1886 - 1937
Eind 19e eeuw wordt gelijktijdig met de rechtbank en het bijbehorende Huis van Bewaring aan de Lunettestraat de Jeugdgevangenis gebouwd. Het gebeurt in een periode die gekenmerkt wordt door een groot aantal veranderingen. Vanuit het buitenland kwam een nieuwe manier van opsluiten overwaaien die men wilde verankeren in de grondwet. Gezamenlijke opsluiting werd volgens de nieuwe opvatting gezien als een broeinest van criminaliteit waardoor men steeds meer overging tot cellulaire opsluiting. Ook werd een betere hygiëne verwacht door het feit dat de gevangenen nu niet meer in contact kwam met medegevangenen.
De term 'cellulair' werd door de wet op dat moment wel erg letterlijk genomen. Buiten de cel werd men verplicht om kappen over het hoofd te dragen waardoor men niet in staat was om medegevangenen te zien.
Door deze manier van eenzame opsluiting ontstond er een cellentekort, zo ook in Oost-Nederland. Zutphen kwam hierdoor als arrondisementsplaats in aanmerking als vestigingsplaats voor een kleine gevangenis. Na onderhandeling werd door de gemeente een perceel grond aan de rand van de stad, de zogenaamde lunetten wambuis G, verkocht voor een bedrag van Fl. 6000,00.
Rijksarchitect J.F. Metzelaar ontwierp voor dit terrein een gevangenis met oorspronkelijk 45 à 50 cellen. De bouw werd gerealiseerd door fa. H.J. Haytink uit Zutphen die de klus voor een bedrag van Fl. 83.790,00 had aangenomen. Rondom het terrein werd door de gemeente begonnen met de aanleg van een van de eerste woonwijken buiten de stadsmuren na de opheffing van de vestingwet. De Lunette en Wambuisstraat krijgen vorm.
Artikel 4.
De vestingwerken in de provincies Friesland en Groningen, de vestingwerken van Deventer, Zutphen en Elden, de vesting Grave met het kroonwerk Coehoorn, de vestingwerken van en bij Nijmegen, met uitzondering van het fort Kraijenhof en de forten boven en beneden Lent, de vesting 's Hertogenbosch en de vestingwerken bij Breskens zijn als verdedigingswerken opgeheven. Behalve de gronden, welke tot militair gebruik moeten behouden blijven, worden die vestingwerken, uiterlijk binnen drie jaar na afkondiging dezer wet, aan het bestuur der domeinen overgegeven om ze onschadelijk te maken en zooveel noodig te slechten.
Het oorspronkelijke gebouw dat nog steeds deel uitmaakt van het complex bestond uit een voorgebouw met begane grond en zolderverdieping. Links bevond zich de directeurswoning en rechts directeursbureau, regentenkamer, administratie portiersvertrek en een bezoekruimte. het gevangenisgebouw had twee verdiepingen waar hoofdzakelijk mannelijke gedetineerde werden gehuisvest. Er was een kleine afdeling voor vrouwen. Het gebouw had geen keukenvoorziening, eten werd van buiten aangeleverd.
Zeven jaar later in 1903 werden er al 107 cellen bijgebouwd. Tijdens deze uitbreiding werd eveneens een verwarming en warmwatervoorziening aangebracht. Saillant detail hierbij dat het vrouwengedeelte niet werd verwarmd. Dit aldus het archief van het departement van justitie.
'Maar de aanvrage, eene warmwatergeleiding naar de vrouwenafdeling aan te brengen, ontmoette in 1912 voorshands bezwaar'.
Sluiting en omslag in beleid:
Na een aanvankelijk voorvarende bouw en bezetting komt er in 1928 echter een ommekeer. Wegens de vermindering van het aantal veroordeelden wordt de Strafgevangenis Zutphen buiten gebruik gesteld. In 1929 wordt een nieuwe wet aangenomen die voor de Zutphense Strafinrichting een nieuwe toekomst betekent. Het 'Instituut van de bijzondere gevangenis voor jongelieden' (18 tot 23 jaar) is een feit. Opvoedkunde, resocialisatie en hervorming zijn kernwoorden van dit nieuwe beleid.
In 1932 werd begonnen met de ingrijpende verbouwing om aan de nieuwe eisen te kunnen voldoen. De opening werd door geldgebrek tijdens de crisisjaren tot 22 september 1937 uitgesteld. Wel kreeg de directeur zijn eigen villa, kwam er in het hoofdgebouw een bibliotheek (tevens onderwijsruimte) en kwamen er een modernere badafdeling en keuken. Ook de stalleskerk werd uitgebroken tot een 'gewone' kerk. Het omliggende terrein werd opgehoogd omdat dit met hoog water onderliep en werd uitgebreid met 4 ha. waarop sportvelden en een tuin verrezen.
Klassenstelsel: Er werd een vooruitstrevend beleid ingevoerd: het klassenstelsel. 1e klasse, de observatieklasse, waarvoor gehele afzondering gold, voor de 2e klasse, de beperkte gemeenschap, betekende dit stelsel dus meer 'vrijheid', waarbij men bij goed gedrag zelf in aanmerking kon komen voor twee sigaretten! Bijzonder was de 'Vervroegde Invrijheidsregeling' (V.I.) de voorloper van de latere half open inrichtingen.