Tot dan toe waren er in Nederland pas twee grote spoorbruggen gebouwd: een vollewandliggerbrug over de IJssel bij Westervoort in de spoorlijn Arnhem-Keulen en een traliebrug bij Maastricht in de lijn naar Hasselt. De brug bij Westervoort was bij de opening in 1856 eigenlijk al verouderd door het zeer hoge materiaalgebruik en de vele pijlers in de rivier. Bovendien bleek hij te zwak; in 1901 werd hij vervangen. Bij Rijkswaterstaat bestond grote huiver met betrekking tot bruggen over de grote rivieren. Dat had te maken met de zwakke dijken, de slappe ondergrond, de sterk wisselende waterstanden en vooral ijsgang. In 1840 was nog het oordeel gevraagd van een internationaal deskundige op het gebied van bruggenbouw, sir John Rennie.

Deze Engelse ingenieur kwam in de winter naar ons land, zag rivieren vol kruiend ijs, en stelde vast dat het onmogelijk was zulke rivieren te overbruggen. Later werd dit oordeel enigszins gerelativeerd, maar Rijkswaterstaat bleef van mening dat er over het algemeen enig bezwaar bestond met het oog op de ijsgang ten aanzien van de bouw van vaste bruggen over de hoofdrivieren. Geëist werd dan ook dat er zo min mogelijk pijlers in het rivierbed zouden komen. Er moesten dus bruggen komen met grote overspanningen. Maar daar had men in Nederland geen ervaring mee. Die ervaring was er wél in Engeland en Duitsland.
In Engeland waren in de jaren 1840 al bruggen gebouwd met een overspanning (afstand tussen de pijlers) van maar liefst 150 meter. Dat waren kokerbruggen, een geheel dichte constructie met vier wanden. Ze waren erg zwaar en erg duur. Bij latere ontwerpen ging men tralies toepassen. Bij traliebruggen liep men tegen het probleem aan (zoals bleek bij het ontwerpen van de Maastrichtse spoorbrug) dat het onmogelijk was een betrouwbare berekening van de sterkte te maken. Daarom nam men een aanzienlijke veiligheidsmarge in acht. Maar inmiddels – rond 1860 – was in Duitsland de vakwerkbrug tot ontwikkeling gekomen. De Nederlandse ingenieurs J.G.W. Fijnje en G. van Diesen bezochten in 1862 de fabriek van J.C. Harkort (te Harkorten, bij Hagen), die ervaring had opgedaan met – overigens kleinere – vakwerkbruggen. Het was ook Harkort die de eerste grote vakwerkbrug in Europa bouwde: de spoorbrug over de Altrhein bij Griethausen (in de spoorlijn Kleef-Zevenaar), die in 1865 gereed kwam. De hoofdoverspanning bij Zutphen zou een kopie van die brug worden. De Griethausense brug (even over de grens bij Millingen aan de Rijn) is sinds 1987 buiten gebruik en heeft de status van monument. Vakwerkconstructies worden vanwege hun stijfheid nog steeds veel toegepast bij spoorbruggen. Ook de huidige spoorbruggen bij Zutphen en Deventer zijn vakwerkconstructies.
De spoorbrug bij Griethausen lijkt zeer sterk op de oude Zutphense spoorbrug. Dat geldt voor de constructie (drievoudig vakwerk), voor de lengte (100 m) en voor het materiaalgebruik (welijzer). De brug is sinds 1984 een Industrie-Denkmal, maar heeft al ruim driekwart eeuw geen behandeling meer ondergaan tegen corrosie (‘keinen Schutzanstrich’).
