Doopvont
Font vitae – “Levensbron”
Dat de doopvont in de Zutphense Sint Walburgiskerk nog steeds redelijk intact is, is het gevolg van een goed ingrijpen door de kerkmeesters in 1597. De Spanjaarden roofden vee en burgers weg. Door de Spanjaarden een stuk kerkeland ter verpanding aan te bieden hebben bleef de vont gespaard als object voor roof. Dat neemt echter niet weg dat de vont later alsnog ontdaan werd van ornamenten en beeldjes.
De vont bestaat uit een op zes liggende leeuwen rustende geprofileerde voet die, via een ronde stam met vier tegen de schacht aangebrachte Evangelistenbeeldjes overgaat in een geprofileerd bekken.
Op het bekken rust het aan een smeedijzeren hefkraan opgehangen deksel met torenvormige bekroning die eindigt in een gedraaide knop, waarop een pelikaan als symbool van de goddelijke liefde. Het oudste schriftelijke gegeven over de vont levert het rondschrift op het deksel waarin de opdrachtgevers en de maker worden genoemd, die in 1527 de Walburgskerk met de vont verrijkten:
Wij kercmesteren Jan Aessack ende Franssen de Wit hebben doen maken binnen onsen levene dese metalen vonte verstaet wel dit als men screef vijftien hondert twintich en sueven te Meclen van mij gielies van Eijnde ghedaen en mijne loen dr af ontfaen”.
Dank zij dit opschrift is in elk geval de naam van de maker bekend; van wie verder geen ander gesigneerd werkstuk voorhanden is. Pogingen om iets over Gielis van Eynde aan aan de weet te komen zijn tot op heden op niets uitgelopen. Ook de Belgische literatuur geeft geen nadere bijzonderheden. Gielis van Eynde blijft helaas in duister gehuld. Van de gietersfamilie heeft zijn zoon Jan bekendheid verworven. Zijn naam is verbonden aan het koperen traliewerk in een van de koorhekken van de Jacobikerk in Utrecht. Beide werkstukken van vader en zoon hebben gemeen dat bepaalde onderdelen typische renaissance vormen vertonen. Dit geldt bij de doopvont voor de verbindingsdelen tussen de buitenste fioelen en de steunberen rondom het paviljoen.
In dat gotische paviljoen staat een beeldgroep, voorstellend de doop in de Jordaan. Johannes de Doper maakt een loos doopgebaar en de engel houdt vergeefs het gewaad van de Gedoopte, want de Christusfiguur ontbreekt al sinds onheuglijke tijden. Ofschoon incompleet is het een plastische groep die teruggaat op een iconografisch cliché dat al bekend is van de mozaïeken in de vroeg-Christelijke baptisteria en van de oudste miniaturen van het Avondland. Rondom deze geschonden, door het ingewikkeld koperen bouwwerk aan het oog onttrokken hoofdgroep staan in twee kransen de kleine beeltenissen van de twaalf apostelen, door grijpgrage handen helaas ook niet meer op volle sterkte. Op de bovenste trans is nog plaats voor zes heiligenbeeldjes, waarvan er ook een is verdwenen en een ander verminkt. Gespaard zijn Agnes (met lam), Stephanus (met stenen op boek), een diaken en twee niet goed indentificeerbare beeldjes.
Tegen de stam van het grote bekken zijn vier evangelisten met hun attributen in ondiepe nissen geplaatst. De gegoten beeldjes hebben allen iets van een aandoenlijke naïviteit. De grote baretten op de kleine kopjes, de plomgeplooide gewaden leveren van die gemoedelijke beeldjes op als de pijpaarden figuurtjes uit de bakovens van de middeleeuwse devotionaliën-industrie. De apostelen zijn iconografisch iets minder direct herkenbaar en dat alles geeft wellicht aanleiding tot de karakteristiek “un peu alourdi” of zoals E. H. ter Kuile het uitdrukte: “De doopvont is een zeer kostelijk en monumentaal werk, maar het kan niet worden ontkend dat de geelgieter in de beelden weinig te bewonderen geeft”. Smaak en appreciatie volgen golfbewegingen en het is uiteindelijk niet de criticus die het voor het zeggen, laat staan het laatste woord heeft. Een ding staat vast, de vont
heeft door de eeuwen heen veel bewondering gewekt, zoveel zelfs dat hij niet alleen in gips is afgegoten om als model te staan in het Rijksmuseum en zelfs in het Musée Cinquantenaire in Brussel, maar ook als een voorbeeld ter navolgingKER-WB-doopv_07is gekozen, niet voor een slaafse repliek maar als uitgangspunt voor een nieuwe schepping. Hoe anders zal een handvaardig en “intellectueel” in gotiek geschoolde, laat 19de-eeuwse geelgieter het oude thema weer opnemen en het -naar eigen zeggen -zelfs verbeteren. Dit laatste kan iedereen zelf beoordelen door de Werken te vergelijken.
*Bron:
“Een bron van inspiratie” De Doopvonten van Gielis van der Eynde en Jan Brom” door A.G. Schulte